De Mennonieten die kwamen
Dit verhaal speelt zich af in de groene heuvels van een land ver van de onze. Er valt veel te vertellen maar laten we beginnen met het introduceren van onze vier hoofdrolspelers. Eerst is er David, een Amerikaan die in een vorig leven dominee was en nu renteniert op een heuvel tussen Mennonieten en tropische regenwouden. Dat doet hij samen met zijn vrouw Jane, de tweede hoofdpersoon, een Amerikaanse uit Mississippi die haar bedrijf heeft verkocht en spreekt met een accent waar je U tegen zegt en haar rode bril mag ook niet onvermeld blijven. Voor hun allebei is dit hun tweede huwelijk. Dan is er de tante die al bijna twintig jaar in dit land woont en als laatste is er het neefje die twee weken op visite is (dat ben ik). Bijrollen zijn er voor hond Ella (een naar Ella Fitzgerald vernoemd zwart labradoresque vuilnisbakkenras) en poes Frida (een naar Frida Kahlo vernoemd zwart beest met bruine vegen). De poes is eigenlijk een hond vermomd als kat, want ze rent in de rondte en apporteert en geeft pootjes. Het enige dat ze niet kan is blaffen. En dan zijn er ook nog de Mennonieten. Mennonieten zijn een merkwaardig slag christenen die zich wonderlijke wegen in dit warme land hebben gevestigd en waarvan een deel nog leeft volgens de oude stempel der doopsgezinden. Ze werken op het land en hebben handeltjes in van alles en nog wat. Als de Mennonieten het niet verkopen, verkoopt niemand het, weet de bevolking. David en Jane wonen tussen de Mennonieten en hebben een groot stuk land waarover we wel een uur lang hebben rondgelopen. We plukten sinaasappels en dronken het sap. De zon ging al onder en de zwarte gieren in de lucht zochten geduldig naar een prooi. Overal waar je keek waren er bomen en struiken en planten. Weer thuis was er te eten en te drinken. David opende zijn drankkast en daaruit kwamen wel vijf verschillende soorten bourbon die wij met zijn tweetjes allemaal zouden gaan proeven. Ondertussen werd er gekookt en gepraat. We lachten om verhalen die we al eens eerder hadden verteld en dronken er goed bij. Het eten was klaar en op tafel stonden ribbetjes, aardappels en bruine bonen en er was chocolade-ijs toe. Toen we onze buiken vol hadden ruimde Jane de tafel af en schonk David nog eens bij. Ik zat naast Ella op de bank en we konden ons allebei niet voorstellen dat we dat nog nooit eerder hadden gedaan. Na de bourbon en de gesprekken volgde de nacht. In bed was het warm en stil. Aan de hemel hingen de Grote Beer en Cassiopeia wat rond op hun vaste plek. Ik draaide naar mijn rechterzij en viel behoorlijk snel in slaap. Een paar uur later werd ik wakker. Het was nu half drie in de nacht. Ik was onrustig en moest plassen. Terug in bed had ik hoofdpijn. Ik luisterde naar het donker: krekels en een enkele gekko. Ik dacht aan alles wat ik de afgelopen week had gezien en stond op het punt om in te dommelen. Toen klonken er plotseling twee schoten. Bam, bam. Het was in de verte maar net niet heel ver weg. Even later hoorde ik een truck door de bossen razen. Ik was klaarwakker en zag het einde naderen. De Mennonieten kwamen eraan, dat kon niet anders. De Mennonieten kwamen eraan en dat idee kwam echt niet door de drank. Gedachten zwermden door mijn hoofd als vleermuizen door de nacht. Alles hadden we beleefd en overleefd. Ik was niet gestorven aan de beet van een gevaarlijk insect, niet ontvoerd door Guatemalteekse guerrillastrijders, niet door de voorruit geslingerd bij een frontaal ongeluk op de smalle weg naar Caracol. Ik verslikte me niet in een van de talloze kippenpoten en ook tuimelde ik niet naar beneden van een pas ontdekte Mayaruïne. En de haaien tijdens het diepzeeduiken niet te vergeten! Maar nee, ik zou aan mijn einde komen door een stel bloeddorstige Mennonieten die teveel hadden gezopen. Daar kwamen ze aan, nog net niet toeterend, maar toch scheurend over de zandwegen en karrensporen, een fles bier in de ene hand en in de ander een stuur of een geweer of een machete om ons stuk voor stuk de dood in te jagen, gewoon ter leering ende vermaeck. David, Jane, de tante en ik. Ze zouden ons de keel doorsnijden en ondersteboven aan een bananenboom hangen, een trosje Gringo’s, klaar om geplukt te worden of overrijp op de grond te ploffen. Ze zouden elkaar op de rug slaan van plezier, de gespen van de tuinbroeken zouden glimmen in het maanlicht en in alle rust zouden ze terug naar huis rijden, waar moeder de vrouw of de zus of de dochter de volgende morgen een rijk ontbijt zou bereiden en waarna ze even later in hun schone goed in de kerkbanken plaats zouden nemen. Vader, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; geef ons elke dag ons dagelijks brood; en vergeef ons onze zonden; Amen. En de Heer zou het aanhoren en alles vergeven, want de Heer is tenslotte een lieve jongeman die zo nu en dan eens een oogje toeknijpt als hij ziet dat zijn meest trouwe en traditionele volgelingen iets doen dat het uit de hemel vallende licht eigenlijk niet kan verdragen. Wel een uur lang zag ik het leven aan mij voorbij trekken, totdat er heel ver weg een haan begon te kraaien, de ochtend begon en ik toch nog in een diepe, vredige slaap viel. En toen ik wakker werd waren er pannenkoeken!