De reiziger
In het openbaar vervoer heb je over het algemeen niets te zeggen over de persoon die naast jou op de lege stoel komt zitten. Het is als een loterij die niet te winnen valt en ook vandaag was het geen prijs.
Deze morgen betrof het een statige man van rond de zestig die mij en de lege stoel naast mij eens goed in zich opnam en toen in mum van tijd besloot: op deze stoel zal ik mijn einddoel bereiken. De man droeg een krulsnor en grijs, achterover gekamd haar en een bril die je niet zomaar bij de eerste de beste Pearl of Specsavers in de vitrine zou vinden. Samen met ribfluwelen broek en leren aktetas maakte hem dat tot een forens van statuur.
Uit de tas kwam een krant en de krant ging eerst op schoot en toen open. Maar voor hij het nieuws van de dag in zich op begon te nemen speurde de man boven zijn ochtendkrant naar mensen die hem in zich opnamen en zouden denken ‘En dáár zit iemand die van forensen weet’. En inderdaad, ik dacht dat ook, ik had zelfs enig ontzag voor deze man die daar zo enorm zat te zitten en zijn bestemming nog lang niet leek te bereiken.
Waar kwam hij vandaan en waar ging hij naartoe?
Ik zou die vragen op zo’n moment kunnen stellen en daarmee de morele code van de forenzende mens kunnen doorbreken, maar dat liet ik. Ik plaats daarvan probeerde ik de man beter in mij op te nemen en zo te zien waar de man naar keek.
Hij zag dat het meisje met blote enkels een boek las en dat een ander de laatste hand legde aan haar make-up. Hij zag telefoons met digitale kranten en kleurrijke spelletjes en mannen met dure koptelefoons en hij zag een conducteur die voorbij liep zonder kaartjes te controleren.
Wat de man niet zag was dat ik ondertussen aanstalten maakte om op te staan en dat ik dus begon te tornen aan zijn bestaan van onaantastbare forens. Bereikte ik mijn bestemming, dan moest de krant dicht en de aktetas aan de kant en nog erger, hij zou op moeten staan om mij de zo benodigde ruimte te te geven om uit te stappen.
Dat wilde hij niet zien.
Maar ik moest er tóch uit.