Een mooie dag
Gisteren zat ik er eventjes wat doorheen, qua coronacrisis. Dat gebeurt. Doe je niets aan. Is ook niet erg. Maar ik sliep goed en stond fris op en zo begon ik vol goede moed aan de dinsdag, want het was toch dinsdag? Ja, het was dinsdag, het was dinsdag en de zon scheen.
Toen ik over het brede voetpad van de Weesperzijde liep zag ik een paar mensen staan met bloemen, mooie tulpen waren het, ze stonden aan beide kanten van de straat en ik dacht nog: ha, wat leuk, dit is precies wat Mark Rutte bedoelt met elkaar ontmoeten en dan die anderhalve meter.
Even verderop stonden meer mensen met bloemen, en ze keken allemaal naar dezelfde kant, daar zo bij roeivereniging De Hoop. Ik keek al wandelend met ze mee en wat ik zag was dat er een enorme stoet fietsers onze kant op kwam, toch zeker een mannetje of vijftig. Ik vertraagde mijn pas en toen ik in de gaten had waar ik naar keek kon ik geen stap meer zetten.
Ik viel stil.
De straat viel stil.
De wereld stond even stil.
Voorop fietste een man, niet zomaar een man, een man met bloemen op zijn stuur. Een man met een karretje achter zijn fiets. Een karretje met een kist. Een karretje… met een grafkist, en bloemen, heel veel bloemen op die grafkist, de mooiste die ik ooit zag. En de man keek vooruit en fietste door de stilte en nam de anderen mee, allemaal met bloemen op het stuur of in de hand, en allemaal keken ze vooruit en volgden ze diegene die ze zo lief hebben gehad.
Twee fietsers herkenden een vrouw langs de weg, ze huilde en zwaaide en wilde wel iets zeggen maar ze kon het niet. En ik wilde wel schreeuwen dat ik het zo mooi vond, maar dat kon ik ook niet.
De zon scheen nog steeds. De stoet ging voorbij. De mensen liepen verder, de wereld begon weer met draaien.
Wat een rare tijden, dacht ik. Toen ik later vanmiddag op mijn wielrenfiets zat en door het Waterland reed was ik daar ineens heel erg dankbaar voor, dat dat zomaar kon. En ik was dankbaar voor alle goede mensen in de zorg, hoe breed ook, en dankbaar voor alle andere mensen die goed doen, of proberen goed te doen.
En ik was dankbaar voor het moment dat er ineens zo drie eenden over me heen vlogen en tegelijk in een slootje landden. En voor de wilde ganzen en voor de zwanen en voor de futen en voor de grutto die ik zag. En voor de bloemen, steeds meer bloemen, niet zo mooi als op de kist, maar nog steeds heel erg mooi.
En er was een man gestopt met fietsen om te kijken naar biddende roofvogels, dat was mooi, en de zak met oud brood voor de beesten van een andere man was mooi, en de vissende vrouw, wanneer zie je nou een vissende vrouw? Dat vond ik ook mooi.
Het laatste stukje fietste ik over de Weesperzijde. Zonder bloemen, gewoon, in mijn eentje in de zon. Ik dacht aan de man en de kist en de mensen achter hem aan, hoe mooi dat was, ja, het was een mooie dag, een dag van hoop ook, ook voor hen die hun dierbare verloren. Het was een mooie dag om te gaan, maar gelukkig net zo mooi om nog heel lang te blijven.