Merels
Weet je wat ik mooi vind? Het geluid dat een merel maakt. Ik weet dat ik niet de eerste ben die dat zegt, Martin Bril was misschien wel de grootste fan van van de merel, maar de merel kan wat mij betreft niet genoeg aandacht krijgen en dus staat niets mij in de weg het hier over de zang van de merel te hebben.
Nu ik in Amsterdam woon hoor ik de merel niet zo vaak meer, maar laatst was het ineens raak toen ik door de Burmanstraat liep, waar ze eens per jaar een straatfeest houden en die straat dan de Buurmanstraat noemen. Maar nu liep ik door de Burmanstraat en hoog in de boom zong een merel.
Merels en duiven maken het geluid van mijn jongenskamer. De kamer waarin ik stukje bij beetje het behang bij mijn kussen wegpulkte. De kamer waarin ik mijn eerste televisietje kreeg en daarop stiekem zag hoe Ajax van AC Milan verloor door een van de lelijkste doelpunten ooit gemaakt. De kamer ook waarin het in de zomer bedtijd was terwijl het buiten nog licht was. En op die zomeravonden waren er achter het gordijn de tortelende duiven en flierefluitende merels.
De duif zat meestal in de boom van de buren: Henk en Roelie. Henk had een grote snor en was vrachtwagenchauffeur en zelden thuis en Roelie was mijn oppas die mij thee (met melk!) leerde drinken, met de Lego van haar uitwonende kinderen liet spelen en mij cola met extra suiker gaf omdat dat zo lekker was. Roelie was ook degene die in mijn jongensogen veel te vaak vertelde over de keer dat ik in de vijver voor het huis viel omdat ik de voetbal er uit wilde halen.
Dat nam ik haar toen heel erg kwalijk. Nu niet meer, nu snap ik de humor, vriendengroepen doen niet anders dan elkaars kwetsbare momenten oprakelen en daar dan ongenadig hard om lachen. Soms ben je de lul, maar vaker niet, dat is het fijne aan die constructie. Dat wist ik toen alleen nog niet.
Roelie leerde me ook dat je goed kon fluiten van broodkorstjes. Veel later kwam ik er pas achter dat dat helemaal niet zo was, maar dat ze gewoon wilde dat ik mijn hele boterham opat, wat ik ook deed, want zij kon goed fluiten en dat wilde ik ook. Roelie at ook vaak pinda’s en dan mocht ik er ook een paar en dan ging ik altijd op zoek naar de pinda’s die nog niet in tweeën waren gebroken omdat áls je die uit elkaar haalde, het aan de binnenkant van een van die twee pinda’s net leek alsof er een hoofdje uit een grote bontjas stak.
Denk hier maar eens aan, de volgende keer dat je een pinda eet.
Ze leerde me ook het fenomeen ‘Heitje voor een karweitje’: dan haalde je oud papier of flessen op bij de buren of deed je alsof je meehielp in de tuin en daar kreeg je dan wat geld voor. Ik heb dat nooit echt begrepen: veel te veel gedoe voor veel te weinig centen. Wat dat betreft ben ik niets veranderd.
Maar goed. Daar moest ik dus allemaal aan denken toen ik die merel hoorde zingen in de Burmanstraat. Hij zong zijn lied van een kleine jongen die nog van niets wist. En nu eigenlijk nog steeds niet.