Sneeuw
Er zijn weinig dingen in dit leven die ik mooier vind dan sneeuw. Dat gaat in verschillende fases. Eerst is er de onzekerheid: zou de verwachte sneeuw echt komen? En blijft het ook liggen? Dan volgt het ongeloof: het sneeuwt echt en het ziet er naar uit dat het blijft liggen. Vervolgens: de twijfel. Wat als het toch weer gaat dooien? Is er wel genoeg om het even uit te zingen? Om af te sluiten met de weemoed van de smeltende sneeuw, de witte droom die een natte wordt.
Wat is er mooi aan sneeuw? Ik zou willen zeggen: alles. Alleen al het feit dat iedere vlok uniek is, vind ik een schitterend idee. Zoveel verschillende vlokken, zo’n schitterend wit geheel. Straten, fietspaden en grasvelden zijn niet meer te onderscheiden. Gebaande paden tellen niet meer. Alles is gelijk.
Dan is er de stilte die het geeft. Sneeuw absorbeert geluid, verbergt de echo en geeft een stad een haast surrealistische lading. Geluiden verdampen voor je er erg in hebt. En met de vlokken die vallen, dartelen er ook vergeten onze wereld binnen. Woorden als banjeren, knisperen en ruimen: je doet het zelden ergens anders dan in de sneeuw.
Zo banjerde ik in mijn net waterdicht gemaakte schoenen door de knisperende sneeuw langs een sneeuwruimende mevrouw. Het was aan de Prinsengracht, niet direct de plek waar ik bewoners met sneeuwschuivers in de weer verwachtte. Ze droeg fraaie blauwe bontmuts, type koningin Wilhelmina, en toen ik dichterbij kwam keek ze even op. Ik knikte, ze knikte terug en zo vervolgden we allebei zeer tevree onze winterse wegen.
Die weg bracht mij tot in de Utrechtsestraat, waar vooral de opgevoerde en ondergesneeuwde Canta de aandacht trok en het verder een komen en gaan van taxi’s was. Je vraagt je af waar al die mensen toch altijd heen moeten. In elk geval niet naar Cafe Krom, een schitterende ouwelullentent waar de goede ouwe tijd al jaren stilstaat. Daar komen en gaan slechts buurtbewoners met hond, ook als de wereld wit en lastig begaanbaar is.
Uiteindelijk kwam ik uit bij de Reguliersgracht. Er zijn weinig plekken waar je zo mooi bij de mensen naar binnen kunt kijken als daar. De gracht is smal, daar begint het al mee, de huizen zijn goed verlicht en de mensen die er wonen hebben niets met gordijnen waardoor ik vanavond zomaar een man achter zijn computer zag zitten. De witte gloed op zijn gezicht, zijn hand onmiskenbaar op de muis.
Dat tafereel op zich heeft weinig bijzonders. Iedereen zit weleens achter zijn computer, zeker op maandagavond, een avond van niks, een avond van computeren, kortom.
En terwijl de man op zijn stoel voor het raam zat, stond ik met mijn voeten in een laagje sneeuw aan de rand van de gracht. Ik maakte een foto, draaide me om en wandelde weg, de avond in, de witte straten door en ik dacht aan de man die ik nooit had zien zitten als de sneeuw niet was gevallen, als ik niet was gaan wandelen en dat iedereen uiteindelijk toch maar gewoon een uniek vlokje is.