Sterren
Het zou een treurig rondje wandelen worden, dat wist ik van tevoren eigenlijk al. Het was zaterdagavond, de dag was grijs geweest en ik worstelde al met mezelf vanaf het moment dat ik opstond. Het hoort erbij, zegt mevrouw Fraukje. Het hoort erbij, zeggen anderen. Het hoort erbij, weet ik.
De zinnen verzetten dus, een blokje om, van brug naar brug naar bank, zoals zo vaak wanneer er zinnen zijn die verzet moeten worden.
Ik was nog niet lang onderweg toen ik een gilletje hoorde. Dichter bij de Berlagebrug bleek dat een mevrouw van haar fiets was gevallen. Ze had geen pijn maar was wel erg geschrokken, vertelde ze aan twee lieve meisjes die haar hielpen. Gelukkig maar, ik was namelijk mijn zinnen aan het verzetten en kon daar eigenlijk geen fietsongeval van een ander bij gebruiken.
Even later stond ik op een slak. Dood, ongetwijfeld.
Nog even later bood een junk mij een fiets aan.
En er begon een hond naar me te blaffen.
Toen kwam ik bij de roeivereniging.
Man en vrouw stonden hand in hand te kijken naar een prachtige jonge grijze zwaan, die bijna roerloos op het water dreef. Het was een prachtig gezicht, de zwaan het echtpaar. Vertederend was het haast, maar het deed ook pijn, hoe ze daar stonden met die gelatenheid over zich heen, alsof ze keken naar een kind dat ze zelf nooit kregen.
Verderop liep er een man mij tegemoet. Hij droeg een witte linnen broek en tranen op zijn wangen. De blik strak vooruit. Even geen oog voor anderen. Even alleen, even janken, om groot of klein verdriet, om misschien helemaal niets.
Daar is de nacht tenslotte voor, droefenis vaart wel in het donker.
Daarom vielen ze zo op, denk ik. De twee meisjes op de kade. Ze hadden kaarsjes meegenomen en flessen wijn en ze stelden elkaar ongetwijfeld een boel vragen over het leven, over jongens, natuurlijk over jongens, en over hoe het toch verder moest als de zomer straks voorbij zou zijn.
De antwoorden waren prachtig, stelde ik mij zo voor, net als de nacht, en net als de sterren. Altijd de sterren. Ja, hoe donker de avond ook, of hoe verdrietig de mensen, er zijn altijd nog de kaarsjes en de sterren.