Vakantie

Bart Luppes
2 min readJun 18, 2019

--

Het was dinsdagmorgen, de zon scheen en ik keek naar hoe een jonge vrouw zich opmaakte en een wat oudere vrouw (laten we zeggen: een jaar of vijftig, hoewel je haar ook vijfenvijftig kunt geven, maar dat doen we niet want daar moet je mee uitkijken) naar die jongere vrouw keek met een mix van verbazing, verwondering, jaloezie, afschuw en vervolgens berusting.

Het was de berusting van een vrouw die ergens in de vijftig was en alles in haar leven al gezien moest hebben, maar het enige wat ze zag was haar man en de camping waar ze nu al vierentwintig jaar naartoe gingen. Hoe ze daar eerst met de kinderen, twee zoons, de vakanties doorbrachten en dat er toen een moment kwam dat de kinderen niet meer mee wilden en dat de mevrouw tegen haar man zei: zullen wij wel blijven gaan, want het is er zo gezellig en die en die komen dit jaar ook weer.

En met die en die was het ieder jaar gezellig want ze legden een kaartje, dronken wijn uit een doos en gingen soms uit fietsen en daar was niets mis mee, daar kon niemand iets op tegen hebben, maar niemand bestaat niet en zo voelde ze iedere zomer weer dat ze iets verkeerd deed, dat er iets ontbrak, dat ze nooit helemaal tevreden kon zijn omdat ze nou eenmaal de dingen deed die ze zo graag deed.

En in die warme trein die de oudere vrouw naar vergaderingen en slappe koffie bracht, zat een jonge vrouw zichzelf op te maken alsof ze nooit anders had gedaan. Poeder op de neus, lijntjes rondom de ogen, ze deed het met een vanzelfsprekendheid als waarmee de oudere vrouw ieder jaar op vakantie ging.

De oudere vrouw, met haar bloemerige zomerjurk en haar blote witte benen en haar haar dat grijs was en zwart en waarin ieder model ontbrak stond erbij en keek naar de jeugd die zij niet had gehad, ja, ooit had gehad, maar haar man was er al snel en voor ze het wist ging ze al vierentwintig jaar naar dezelfde camping.

Daar dacht ze aan, op dinsdagmorgen. En ze had er zin in.

--

--

No responses yet