Wanneer wis je het nummer van iemand die er niet meer is?
Oma Hup is nu drie weken dood. Dat vind ik best lang. De laatste drie weken die ze nog leefde leken langzamer te gaan dan de weken sinds ze er niet meer is. Ik wilde al heel lang iets over haar schrijven, maar vond de tijd en de ruimte nog niet, tot vandaag. Over wat voor bijzonder mensie het was en de herinneringen die we samen maakten en later weer oprakelden. Bezoek na bezoek, telefoontje na telefoontje.
Weet je nog, toen en toen, ja, ik weet het nog, ik wist het bijna altijd nog. De skivakantie naar Oostenrijk, de zomers op Ameland, en eens in de zoveel tijd ging het weer even over de confectiezaak die oma samen met opa bestierde. ‘Als ik niet zoveel naar hem had geluisterd was het nog veel beter met die zaak gegaan’, zei ze dan vaak. En dan stelde ik de vraag die ik altijd stelde en dan vertelde zij het hoe en waarom, dat hij meer de cijferman was en dat zij meer van mode wist en dat dat niet altijd even goed werkte en dat zij dan maar weer toegaf om de goede vrede te bewaren.
Ik zei dan altijd dat ik het begreep (en dat meende ik ook) en dan zei zij dat ik dus altijd goed naar mezelf moest blijven luisteren en dan beloofde ik dat plechtig en gaf ik vaak een voorbeeld van de laatste keer dat ik naar mezelf luisterde en dat dat goed uitpakte en dan zei zij zoiets als: nou, kijk aan.
Ik belde mijn oma vaak. Of nou ja: regelmatig. In de weken voor ze stierf om de paar dagen, de hele familie deed dat, zo had ze toch nog een beetje een praatje in dat sociale corona-isolement. Bijna altijd deed ik dat wandelend langs het stukje Weesperzijde dat jullie wel kennen uit vroegere verhaaltjes. ‘Ha koningin’, riep ik dan als ze opnam, dan lachten we allebei en vanaf dat moment was het gesprek een wedstrijdje: wie het snelste vroeg hoe het met de ander ging, had die dag gewonnen. Ik liet haar vaak winnen, zoals oma’s dat bij kleinkinderen doen als ze een spelletje aan het doen zijn, het enige dat ik daarvoor moest doen was een korte stilte laten vallen.
Dat waren mooie momenten, hoe kort de gesprekken soms ook waren en hoe slecht ze me soms ook kon verstaan. ‘Zit je weer op de fiets?’, vroeg ze dan, en dan zei ik altijd: nee, ik ben aan het wandelen. ‘O, dat is mooi.’ En hoewel het best vaak over niks ging en haar vraag ‘Nou, verder nog iets?’ het einde van het telefoontje inluidde: het was altijd fijn om elkaar even te spreken.
Maar nu kan dat dus niet meer. En toen ik vanmiddag aan mijn ommetje begon en ik onder mijn favoriete contactpersonen Oma Hup zag staan dacht ik dus ineens: wanneer wis je het nummer van iemand die er niet meer is? En wat gebeurt er als je het belt? Neemt ze op? Nee, natuurlijk niet. Maar stel dat, als, wat zou ik dan zeggen?
Dat ga ik proberen op te schrijven, dacht ik toen. Daar ben nu dus maar mee begonnen. En haar nummer blijft nog wel een poosje staan. Gewoon, onder favorieten.